Geen instemmingsrecht bij stopzetten reiskostenvergoeding
In een recente rechtszaak oordeelde de kantonrechter dat het instemmingsrecht niet van toepassing is bij het tijdelijk stopzetten van de reiskostenvergoeding. De bestuurder van McDermott koos hiervoor, omdat de werknemers vanwege de coronacrisis thuis werken en dus langere tijd afwezig zijn.
Verzoek om nietigverklaring
In de zaak boog de kantonrechter zich over het verzoek van de groepsondernemingsraad (GOR) van McDermott om het besluit van de bestuurder om de reiskostenvergoeding tijdelijk stop te zetten, nietig te verklaren. De bestuurder had voor zijn besluit geen instemmingsaanvraag ingediend bij de GOR. Volgens de GOR had dat wel gemoeten en was het instemmingsrecht van toepassing, omdat het tijdelijk stopzetten van de reiskostenvergoeding ook een wijziging van het arbeidsreglement van de organisatie inhield. Het arbeidsreglement van McDermott was in het verleden ter instemming aan de GOR voorgelegd. De nietigverklaring van het besluit zou betekenen dat de bestuurder de reiskostenvergoeding zou moeten blijven uitbetalen. De bestuurder stelde echter dat hij het besluit niet aan de GOR hoefde voor te leggen voor instemming. In het arbeidsreglement was namelijk al de mogelijkheid opgenomen om de reiskostenvergoeding tijdelijk stop te zetten bij langere afwezigheid van werknemers. Er was volgens de bestuurder dus ook geen sprake van een wijziging van het arbeidsreglement.
Geen onderdeel van artikel 27, lid 1 WOR
De rechter oordeelde dat het besluit van de bestuurder niet onder het instemmingsrecht van de GOR valt zoals bepaald in artikel 27, lid 1 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). In artikel 27 WOR staat namelijk een limitatieve opsomming van onderwerpen die onder het instemmingsrecht vallen. De reiskostenvergoeding als ook het arbeidsreglement zijn daarin niet opgenomen. De GOR heeft derhalve geen instemmingsrecht. Ook hadden de bestuurder en de GOR eerder geen afspraken gemaakt om het instemmingsrecht uit te breiden. Dat het arbeidsreglement eerder wel ter instemming aan de GOR werd voorgelegd vond de rechter onvoldoende grond om aan te nemen dat het instemmingsrecht ook in de toekomst van toepassing zou zijn. De kantonrechter wees daarom het verzoek van de GOR af.
Rechtbank Den Haag, 22 januari 2021, ECLI (verkort): 5312